zondag 27 januari 2013

Autonomie en waarden volgens deelnemers


1.       Zelfdeterminatietheorie
Volgens de zelfdeterminatietheorie is autonomie één van de drie psychologische basisbehoeften (naast verbondenheid en competentie).
Een voorbeeld van een situatie waarin iemands autonomie wordt ondermijnd is: een ouder die steeds zegt “ik zal het wel doen”. Daarnaast zie je ook een verband met de behoefte aan competentie: als iemand alles in jouw plaats doet, krijg je niet de kans om te ervaren of je competent bent. Hierdoor kan je het gevoel krijgen van “het niet goed te doen”, of zelfs het gevoel “ik ben nergens goed in”.

2.       Autonomie volgens de deelnemers

Autonomie heeft te maken met:
·         Vrijheid
·         Inspraak krijgen: in overleg wordt jouw mening gerespecteerd
·         Verantwoordelijkheid voor eigen keuzen
·         Beslissingsmogelijkheden hebben: zelf keuzes mogen maken
·         Gevoel van controle
·         Leven volgens eigen waarden: opkomen voor jezelf
·         Zelfwaardering (zelfvertrouwen en zelfzeker zijn)
·         Zelfstandigheid
·         Gelijkwaardigheid (wie autonoom is, voelt zich niet boven of onder een ander staan, maar op gelijke voet met zijn medemensen)

MAAR:  autonoom zijn wil niet zeggen dat je alles alleen moet doen, het betekent wel dat je dingen zélf doet en kan beslissen (= zelfbeschikkingsrecht). Autonomie is niet het “hoogste goed”, iets wat we absoluut moeten nastreven. Daarnaast is verbondenheid en dus interactie met en steun van anderen erg belangrijk.

Autonomie staat tegenover:
·         Afhankelijkheid
·         Passief ondergaan
·        Onderdanigheid
·         Dwang
·         Door anderen gecontroleerd worden
·         Geleefd worden (door anderen of door omstandigheden)

Wat is er nodig om autonomie te ontwikkelen?
·         Vertrouwen krijgen van de omgeving
·         Ruimte krijgen
·         Fouten mogen maken
·         Aanmoedigingen
·         Veiligheid bieden zodat vallen en opstaan mag en kan
·         Geestelijke groei (o.a. zelfbewustzijn)
·         Balans vinden in jezelf, maar ook tussen jezelf en de omgeving
·         Zelfvertrouwen
·         Veilige hechting in een stimulerende leefomgeving: biedt een ruimte waarin mensen mogen experimenteren en opgevangen worden

Hoe ontwikkelen mensen autonomie?
De mate waarin iemand autonoom is, verschilt van persoon tot persoon en ontwikkelt zich meer en meer doorheen de levensfasen. Er is wel een verschil op te merken tussen kinderen die zelfstandig alles zelf willen doen (typisch voor kleuters – en ouder) en het bewustzijn van de verantwoordelijkheden die bij autonomie horen (dit ontwikkelt zich eerder tijdens de puberteit). Mensen ontwikkelen dit bewustzijn doorheen hun levensloop.

Je wordt afhankelijk geboren, maar er is wel de capaciteit aanwezig om autonomie te verwerven doorheen je leven. Kinderen nemen het gedrag (en normen en waarden) over van anderen, zoals hun ouders en andere belangrijke opvoeders. Belangrijk is dat kinderen aangemoedigd en beveiligd worden door hun omgeving om dingen uit te proberen. Door zelf te doen leert men zichzelf beter kennen. Sommige mensen lopen vast in hun ontwikkeling naar autonomie (vb door een dominante ouder, door een te hechte band met een ouder, of juist door een gebrek aan binding,… Soms kan therapie nodig zijn om deze patronen te leren kennen en om zich hier verder in te ontwikkelen.

Typische levensfasen waarin je hier een “groeispurt” kan opmerken zijn: de “neen-fase” (peuterfase, waarin het zelfbewustzijn zich ontwikkelt) en de puberteit (waarin jongeren op zoek gaan naar eigen waarden en normen en een eigen identiteit: dit gebeurt in interactie met de omgeving, leren van voorbeelden of zich afzetten tegen). De puberteit is daarbij een gevoelige periode, waarin sommige jongeren kunnen vastlopen in het zoeken naar hun eigen weg (vb. door volledig samen te vallen met de ideologie van een groep (vb bendevorming) of door zich juist helemaal niet te binden met normen en waarden van een groep/samenleving (vb delinquente jongeren, die de band met de samenleving kwijt zijn, die letterlijk en figuurlijk “losgeslagen” ronddobberen)).

Baby’s zijn voornamelijk afhankelijk van hun opvoeders voor voeding, veiligheid en verzorging. (Toch hebben zij al reflexen die hen in staat stellen om hun opvoeders te laten weten dat ze iets nodig hebben.) Aan de andere kant van de levensloop kunnen we ons ook de vraag stellen in welke mate mensen nog autonoom kunnen zijn. Hier komt aan bod dat mensen die hulpbehoevend zijn wel degelijk nog autonoom kunnen zijn (vb door te kiezen hoeveel en welke hulp men wil en wat men nog zelf wil doen; autonomie wordt ook zoveel mogelijk aangemoedigd, door mensen de keuze te laten of ze vb een cola of iets anders willen drinken, of ze zelf hun haar willen kammen of het liever laten kammen,…). Anderzijds is er de moeilijkheid van mensen die leiden aan dementie. Sommige beslissingen kunnen zij zelf niet meer nemen, waardoor je als kind een omgekeerd ouderschap ervaart. Het is dan moeilijker om te zien wanneer je ouder nog autonoom kan zijn.

Welk beeld past bij autonomie?
·         Een kat
·         Een boom, die stevig in de grond geworteld is (zelfzekerheid en zelfkennis als bron voor autonomie)
·         Vrijheid, krachtig/sterk, zelfzekere persoon, standvastig, zelfstandig
·         Iemand die al standvastigheid in het leven heeft bereik (vb. een zinvolle job, een goede relatie, een dak boven het hoofd, geen financiële problemen) =>veranderingen in deze omstandigheden kunnen dit gevoel van autonomie wel ondermijnen

3.       Moetivatie of motivatie?

Wanneer we elkaar proberen te motiveren om een bepaald gedrag te veranderen, dan helpt het ons niet als een ander zegt wat we “moeten” doen. Dat roept spanning en zelfs een gevoel van opstandigheid op. Wat wel helpt is wanneer iemand zich probeert in te leven in de situatie, dat hij meezoekt naar de redenen waarom je zou willen/kunnen veranderen en ook wanneer we zelf de kans krijgen om gepaste voorstellen te doen. Bevestiging krijgen dat je op bepaalde momenten of in bepaalde situaties al goed bezig bent (= positieve feedback) is ook motiverend.

4.       Leven volgens je waarden

Wie autonoom in het leven staat wordt aangestuurd door zijn belangrijke waarden. Deze waarden geven richting aan je leven. Ze laten ons weten waar we voor willen opkomen en waar we onze energie in willen steken.

Na het waardenspel merkt een deelnemer op: “Het is echt opvallend dat iedereen toch een uniek profiel aan waarden bij elkaar krijgt. Iemand die op carrière gericht is zal heel andere waarden kiezen dan iemand die zich vooral wil inzetten voor anderen.”

Je kan deze opdracht ook inzetten om mensen te helpen om keuzes te maken in hun leven, of wanneer ze niet (meer) weten wie ze zijn (vb. wie ben ik zonder mijn eetstoornis?). Met het waardenspel kan mensen weer laten voelen wat voor hen belangrijk is in het leven. Op basis van deze waarden kunnen mensen op zoek gaan naar activiteiten (vb. werk, vrijwilligerswerk, hobby,…) waarmee ze dichter bij hun eigen waarden kunnen blijven. Dit helpt vb. ook om zich niet langer te laten leiden door de verwachtingen van de omgeving en meer te leven volgens de eigen waarden. Of met andere woorden: het kan je gevoel van autonomie bevorderen als je meer leeft volgens jouw eigen waarden dan volgens de waarden van anderen (of de verwachtingen die jij denkt dat anderen hebben).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten