1.
Zelfdeterminatietheorie
Volgens de zelfdeterminatietheorie is autonomie één van de drie
psychologische basisbehoeften (naast verbondenheid en competentie).
Een voorbeeld van een situatie waarin iemands autonomie wordt
ondermijnd is: een ouder die steeds zegt “ik zal het wel doen”. Daarnaast zie
je ook een verband met de behoefte aan competentie: als iemand alles in jouw
plaats doet, krijg je niet de kans om te ervaren of je competent bent. Hierdoor
kan je het gevoel krijgen van “het niet goed te doen”, of zelfs het gevoel “ik
ben nergens goed in”.
2.
Autonomie
volgens de deelnemers
Autonomie heeft te maken met:
·
Vrijheid
·
Inspraak krijgen: in overleg wordt jouw mening
gerespecteerd
·
Verantwoordelijkheid voor eigen keuzen
·
Beslissingsmogelijkheden hebben: zelf keuzes
mogen maken
·
Gevoel van controle
·
Leven volgens eigen waarden: opkomen voor jezelf
·
Zelfwaardering (zelfvertrouwen en zelfzeker
zijn)
·
Zelfstandigheid
·
Gelijkwaardigheid (wie autonoom is, voelt zich
niet boven of onder een ander staan, maar op gelijke voet met zijn medemensen)
MAAR: autonoom zijn wil niet zeggen dat je alles
alleen moet doen, het betekent wel dat je dingen zélf doet en kan beslissen (=
zelfbeschikkingsrecht). Autonomie is niet het “hoogste goed”, iets wat we
absoluut moeten nastreven. Daarnaast is verbondenheid en dus interactie met en
steun van anderen erg belangrijk.
Autonomie staat tegenover:
·
Afhankelijkheid
·
Passief ondergaan
·
Onderdanigheid
·
Dwang
·
Door anderen gecontroleerd worden
·
Geleefd worden (door anderen of door
omstandigheden)
Wat is er nodig om autonomie te
ontwikkelen?
·
Vertrouwen krijgen van de omgeving
·
Ruimte krijgen
·
Fouten mogen maken
·
Aanmoedigingen
·
Veiligheid bieden zodat vallen en opstaan mag en
kan
·
Geestelijke groei (o.a. zelfbewustzijn)
·
Balans vinden in jezelf, maar ook tussen jezelf
en de omgeving
·
Zelfvertrouwen
·
Veilige hechting in een stimulerende
leefomgeving: biedt een ruimte waarin mensen mogen experimenteren en opgevangen
worden
Hoe ontwikkelen mensen autonomie?
De mate waarin iemand autonoom is, verschilt van persoon tot persoon
en ontwikkelt zich meer en meer doorheen de levensfasen. Er is wel een verschil
op te merken tussen kinderen die zelfstandig alles zelf willen doen (typisch
voor kleuters – en ouder) en het bewustzijn van de verantwoordelijkheden die
bij autonomie horen (dit ontwikkelt zich eerder tijdens de puberteit). Mensen
ontwikkelen dit bewustzijn doorheen hun levensloop.
Je wordt afhankelijk geboren, maar er is wel de capaciteit aanwezig om
autonomie te verwerven doorheen je leven. Kinderen nemen het gedrag (en normen
en waarden) over van anderen, zoals hun ouders en andere belangrijke opvoeders.
Belangrijk is dat kinderen aangemoedigd en beveiligd worden door hun omgeving
om dingen uit te proberen. Door zelf te doen leert men zichzelf beter kennen.
Sommige mensen lopen vast in hun ontwikkeling naar autonomie (vb door een
dominante ouder, door een te hechte band met een ouder, of juist door een
gebrek aan binding,… Soms kan therapie nodig zijn om deze patronen te leren
kennen en om zich hier verder in te ontwikkelen.
Typische levensfasen waarin je hier een “groeispurt” kan opmerken
zijn: de “neen-fase” (peuterfase, waarin het zelfbewustzijn zich ontwikkelt) en
de puberteit (waarin jongeren op zoek gaan naar eigen waarden en normen en een
eigen identiteit: dit gebeurt in interactie met de omgeving, leren van
voorbeelden of zich afzetten tegen). De puberteit is daarbij een gevoelige
periode, waarin sommige jongeren kunnen vastlopen in het zoeken naar hun eigen
weg (vb. door volledig samen te vallen met de ideologie van een groep (vb
bendevorming) of door zich juist helemaal niet te binden met normen en waarden
van een groep/samenleving (vb delinquente jongeren, die de band met de
samenleving kwijt zijn, die letterlijk en figuurlijk “losgeslagen”
ronddobberen)).
Baby’s zijn voornamelijk afhankelijk van hun opvoeders voor voeding,
veiligheid en verzorging. (Toch hebben zij al reflexen die hen in staat stellen
om hun opvoeders te laten weten dat ze iets nodig hebben.) Aan de andere kant
van de levensloop kunnen we ons ook de vraag stellen in welke mate mensen nog
autonoom kunnen zijn. Hier komt aan bod dat mensen die hulpbehoevend zijn wel
degelijk nog autonoom kunnen zijn (vb door te kiezen hoeveel en welke hulp men
wil en wat men nog zelf wil doen; autonomie wordt ook zoveel mogelijk
aangemoedigd, door mensen de keuze te laten of ze vb een cola of iets anders
willen drinken, of ze zelf hun haar willen kammen of het liever laten
kammen,…). Anderzijds is er de moeilijkheid van mensen die leiden aan dementie.
Sommige beslissingen kunnen zij zelf niet meer nemen, waardoor je als kind een
omgekeerd ouderschap ervaart. Het is dan moeilijker om te zien wanneer je ouder
nog autonoom kan zijn.
Welk beeld past bij autonomie?
·
Een kat
·
Een boom, die stevig in de grond geworteld is
(zelfzekerheid en zelfkennis als bron voor autonomie)
·
Vrijheid, krachtig/sterk, zelfzekere persoon,
standvastig, zelfstandig
·
Iemand die al standvastigheid in het leven heeft
bereik (vb. een zinvolle job, een goede relatie, een dak boven het hoofd, geen
financiële problemen) =>veranderingen in deze omstandigheden kunnen dit
gevoel van autonomie wel ondermijnen
3.
Moetivatie
of motivatie?
Wanneer we elkaar proberen te
motiveren om een bepaald gedrag te veranderen, dan helpt het ons niet als een
ander zegt wat we “moeten” doen. Dat roept spanning en zelfs een gevoel van
opstandigheid op. Wat wel helpt is wanneer iemand zich probeert in te leven in
de situatie, dat hij meezoekt naar de redenen waarom je zou willen/kunnen veranderen
en ook wanneer we zelf de kans krijgen om gepaste voorstellen te doen. Bevestiging
krijgen dat je op bepaalde momenten of in bepaalde situaties al goed bezig bent
(= positieve feedback) is ook motiverend.
4. Leven volgens je waarden
Wie autonoom in het leven staat
wordt aangestuurd door zijn belangrijke waarden. Deze waarden geven richting
aan je leven. Ze laten ons weten waar we voor willen opkomen en waar we onze
energie in willen steken.
Na het waardenspel merkt een
deelnemer op: “Het is echt opvallend dat
iedereen toch een uniek profiel aan waarden bij elkaar krijgt. Iemand die op
carrière gericht is zal heel andere waarden kiezen dan iemand die zich vooral
wil inzetten voor anderen.”
Je kan deze opdracht ook inzetten
om mensen te helpen om keuzes te maken in hun leven, of wanneer ze niet (meer)
weten wie ze zijn (vb. wie ben ik zonder mijn eetstoornis?). Met het
waardenspel kan mensen weer laten voelen wat voor hen belangrijk is in het
leven. Op basis van deze waarden kunnen mensen op zoek gaan naar activiteiten
(vb. werk, vrijwilligerswerk, hobby,…) waarmee ze dichter bij hun eigen waarden
kunnen blijven. Dit helpt vb. ook om zich niet langer te laten leiden door de
verwachtingen van de omgeving en meer te leven volgens de eigen waarden. Of met
andere woorden: het kan je gevoel van autonomie bevorderen als je meer leeft
volgens jouw eigen waarden dan volgens de waarden van anderen (of de
verwachtingen die jij denkt dat anderen hebben).