Wanneer we in gesprek gaan met
personen met een eetstoornis of met familieleden of partners van personen met
een eetstoornis, kan het zinvol zijn om te weten hoe hulp bij eetstoornissen in
het algemeen verloopt. We hebben in sessie 6 overlopen welke hulpmogelijkheden
er zijn. Zo weten we dat bij boulimia nervosa de evidence based therapie bij
uitstek de cognitieve gedragstherapie is en dat bij kinderen en jongeren onder
de 18 jaar de systeemtherapie goede resultaten behaalt. Toch blijken deze
therapievormen niet voor iedereen tot herstel te leiden. Dit heeft o.a. te
maken met de klik tussen hulpverlener en cliënt(systeem), maar ook of het
gebruikte denkkader wel aansluit bij de visie van de cliënt of dat de werkwijze
aansluit bij wat het tempo of de verwachtingen van de cliënt.
Persoonlijke ervaringen kunnen daarom
deze algemene informatie wel wat nuanceren en verrijken. Om die reden zullen we
in het eerste deel van deze sessie ervaringen uitwisselen over soorten
hulpverlening en hoe dit verlopen is en ervaren werd door verschillende
betrokkenen.
Ambulante hulp
·
CGG (Centrum Geestelijke
Gezondheidszorg) – DAGG (Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheid)
Na
doorverwijzing is de intake gratis. Verdere gesprekken zijn 11€ (verminderd
tarief is mogelijk voor mensen met een beperkt budget, vb. mensen die leefloon
ontvangen).
Ander voordeel: multidisciplinair team (psychiater – psycholoog – sociaal werker), wat betekent dat er casusbesprekingen gebeuren en dat gekeken wordt wie de cliënt het beste kan begeleiden. Ook wanneer er hulp voor vb. kinderen nodig is, kan daarop ingespeeld worden.
Ander voordeel: multidisciplinair team (psychiater – psycholoog – sociaal werker), wat betekent dat er casusbesprekingen gebeuren en dat gekeken wordt wie de cliënt het beste kan begeleiden. Ook wanneer er hulp voor vb. kinderen nodig is, kan daarop ingespeeld worden.
Nadeel:
wachtlijsten, niet in elk team een gespecialiseerde hulpverlener.
·
Huisarts of kinderarts: huisarts is niet altijd voldoende
opgeleid en zou best doorverwijzen als hij merkt dat een problematiek zijn
expertise te boven gaat. Een kinderarts die goed op de hoogte is van alle
mogelijke consequenties bij jonge kinderen is aanbevolen. Arts kan bloedwaarden
opvolgen, o.a. voor elektrolyten, glucosewaarden,…
·
Psycholoog: vb. GGGGG-schema’s (Gebeurtenis,
gedachten, gevoelens, gedrag, gevolg), eetdagboek bijhouden, een brief
schrijven naar de eetstoornis,…
·
Diëtist/Voedingsdeskundige: eetdagboek bespreken, tips geven wat
men de komende periode eens zou kunnen uitproberen, best ook een aangepast
programma (geen gewoon schema geven en dan vb. alle “lightproducten” schrappen)
·
(Medisch) Psychotherapeutisch Centrum
in Leuven:
psychologen (in opleiding) werken samen met de studenten-huisartsen.
·
Polikliniek, vb. in Gent of in Kortenberg (op
gesprek gaan, zoals bij een psycholoog)
·
Inloophuis of Inloopmobiel
·
Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW): overkoepelende organisatie die
laagdrempelige hulp aanbiedt, niet gespecialiseerd, maar kan wel een goede opstap
zijn en echt op maat gemaakte hulp bieden en zoeken naar doorverwijzing.
Hieronder horen o.a. JAC (Jongeren Advies Centra), Volwassenenonthaal,
Slachtofferhulp, Vluchthuizen, Begeleid Zelfstandig Wonen,…
Bedenkingen:
·
Een
goede mix tussen werken aan eetpatroon en werken aan onderliggende problemen
(o.a. faalangst, controledwang, zwart-wit-gedachten, perfectionisme, emoties
leren uiten, opkomen voor zichzelf,…) is belangrijk. Maar wat goed is voor de
ene, past niet goed bij de andere.
·
Testen:
Testen die peilen naar de eetstoornis worden niet vaak gebruikt. Vooral in
universitaire klinieken of centra worden dergelijke testen gebruikt (o.a. voor
onderzoek naar de werkzaamheid van de programma’s). Daarnaast is er wel een
tendens waar te nemen dat er meer gebruik gemaakt van patiëntenfeedback en van “monitoringsystemen”.
Dit zijn eigenlijk programma’s die je kan invullen om aan te duiden op welke
punten er verbetering optreedt en wat je vindt van de therapie. Op die manier
kan een therapeut/hulpverlener ook zijn technieken of tempo aanpassen aan de
cliënt.
·
Psycholoog
& diëtist: dit kan een zinvolle tandem zijn, als ze elkaar goed aanvullen.
Wel is belangrijk dat ieder weet wat zijn bijdrage is en waar de job van de
andere hulpverlener begint.
Residentiële hulp
(opname)
Verschil
met ambulante hulp:
·
Kennis
is veel gespecialiseerder
·
Betere
opvolging, minder “om de tuin leiden” (of voor de gek houden), wellicht ook
omdat er meer contact is en er dus minder kans is om de hulpverlener om de tuin
te leiden…
·
Verschillende
therapievormen in één aanbod, waardoor er voor elk wat wils kan zijn.
·
Elke
setting heeft andere regels over vb. of je mag kiezen wat je als broodbeleg
neemt, over weegmomenten,…
·
Veel
gebeurt in groep. Het kan moeilijk zijn als er grote leeftijdsverschillen zijn
in de opnamegroep (vb. als je samenzit met mensen die zo oud zijn als je eigen
kinderen)
2.
Ervaringsverhalen deskundig maken
In sessie 2 kregen we de opdracht om
aan de slag te gaan met ons eigen ervaringsverhaal. Dit hebben we in sessie 3
besproken in groepen, waarbij andere groepsleden feedback mochten geven of
extra vragen konden stellen.
Hoe kan je nu meer algemene informatie
of gedeelde ervaringskennis over eetstoornissen verwerken in je persoonlijke
verhaal? Want een ervaringsverhaal dat je bijvoorbeeld brengt voor een groep
studenten, hulpverleners of lotgenoten, is meer dan enkel vertellen over jouw
persoonlijke ervaringen. Je verweeft er ook de kennis in die we hebben opgepikt
uit de verhalen van anderen of die we kennen uit onderzoeken naar
eetstoornissen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de kennis uit de opleiding “Als
eten een obsessie wordt”, vb. op welke leeftijd komen eetstoornissen het meest
voor, hoeveel % herstelt, wat heeft de omgeving nodig, welke risicofactoren
zijn er,…?
Kennis
die verwerkt kan worden in een ervaringsverhaal, volgens de deelnemers:
·
De
zoektocht naar de gepaste hulp verloopt moeizaam. Soms ervaren mensen dat het
van het toeval afhangt, of een kwestie is van goed geluk dat je bij een goede
hulpverlener terecht komt.
·
Luister
naar je gevoel. Als je het gevoel hebt dat iets niet goed loopt, kaart dit dan
aan of ga op zoek naar andere hulp.
·
De
integratie van verschillende deelaspecten dreigt spaak te lopen. Mensen kunnen
ervaren dat hulpverleners elk op hun terrein werken, maar niet met elkaar
communiceren, waardoor belangrijke informatie over het hoofd gezien wordt, of
waardoor er geen duidelijk “plan van aanpak” is. Andere mensen kunnen ervaren
hoe vervelend het is dat hulpverleners elk vanuit hun specialiteit naar hen
kijken: de ene bekijkt enkel de eetstoornis, de ander enkel de
persoonlijkheidsproblemen, nog een ander enkel de financiële problemen,… Op die
manier voel je je een diagnose of een etiket, en heb je het gevoel nergens als “volwaardige
mens” gezien te worden.
·
Tips
voor hulpverleners: duidelijk zijn (in communicatie, in afspraken, in
verwachtingen,…), neem de persoon ernstig (wimpel hem niet zomaar af met zijn
zorgen), probeer je voor te stellen hoe het is om op de andere stoel te zitten
en vanuit een afhankelijke positie hulp te moeten vragen
·
Familiebetrokkenheid
en de context betrekken is een aandachtspunt: mensen uit de context weten soms
niet wat zeggen of doen (goedbedoeld) heel vervelende uitspraken (“bij mij zou
het niet waar zijn”), wat heb je gemist, wat zou je graag in de plaats hebben,
expliciteer wat je wel/niet verwacht,… Als familieleden draag je zorg voor de
persoon met een eetstoornis. Dit betekent dat er ook heel wat vragen zijn, vb.
over heel concrete situaties in de dagelijkse thuissituatie: hoe ga ik hier nu
weer mee om? Anderzijds is er de neiging om familie weinig bij de behandeling
te betrekken, eens mensen 18 jaar geworden zijn. Het verschil tussen
minderjarige en meerderjarige kinderen is erg opvallend. Toch leunen ook
volwassen kinderen vaak op hun ouders: kan er gezocht worden naar manieren
waarop deze familieleden steun kunnen bieden, met het recht op privacy in het
achterhoofd?
·
Algemene
feiten: beginleeftijd (bij AN begint de eetstoornis gemiddeld tussen 16 en 19
jaar; BN begint gemiddeld tussen 19 en 25 jaar), duur eetstoornis (gemiddeld
7,5 jaar, spreiding tussen 6 maand en 30 jaar), 50% ervaart een herval na
opname, 50% herstelt, 30% verbetert maar houdt problemen en 20% blijft
langdurig ziek. Welke soort eetstoornis had je (is er eventueel een evolutie in
gekomen)? Hoe wordt dit in de DSM omschreven? …
·
Psycho-educatieve
elementen: vb. over onderliggende thema’s (perfectionisme, angst, zwart-wit-gedachten,
schuldgevoelens,…) of over risicofactoren (vb. we weten dat er 3 grote groepen
zijn, nl. biologische, psychologische en omgevingsfactoren: hoe hebben die bij
jou meegespeeld in het doen ontstaan van de eetstoornis?)
·
Tips
meegeven: motivatie is erg belangrijk (als je zelf niet wil, dan verandert er
niets, maar motivatie kan wel wisselvallig zijn è hoe kan je gemotiveerd blijven?);
herstel is een proces (het komt er niet zomaar, het gaat met vallen en opstaan,
het vraagt dat je leert uit ervaringen,…)
·
Mythes
ontkrachten: welke uitspraken heb je wel eens gehoord of meegemaakt die je wil
tegenspreken? Vb. “eet toch gewoon een boterham meer” (het is geen kwestie van “gewoon
doen”, eetstoornissen zitten veel complexer in elkaar dan dat)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten