zaterdag 27 april 2013

Sessie 10: hulpverlening en ervaringsverhalen

1.    Hulp bij eetstoornissen
Wanneer we in gesprek gaan met personen met een eetstoornis of met familieleden of partners van personen met een eetstoornis, kan het zinvol zijn om te weten hoe hulp bij eetstoornissen in het algemeen verloopt. We hebben in sessie 6 overlopen welke hulpmogelijkheden er zijn. Zo weten we dat bij boulimia nervosa de evidence based therapie bij uitstek de cognitieve gedragstherapie is en dat bij kinderen en jongeren onder de 18 jaar de systeemtherapie goede resultaten behaalt. Toch blijken deze therapievormen niet voor iedereen tot herstel te leiden. Dit heeft o.a. te maken met de klik tussen hulpverlener en cliënt(systeem), maar ook of het gebruikte denkkader wel aansluit bij de visie van de cliënt of dat de werkwijze aansluit bij wat het tempo of de verwachtingen van de cliënt.

Persoonlijke ervaringen kunnen daarom deze algemene informatie wel wat nuanceren en verrijken. Om die reden zullen we in het eerste deel van deze sessie ervaringen uitwisselen over soorten hulpverlening en hoe dit verlopen is en ervaren werd door verschillende betrokkenen.

Ambulante hulp

·         CGG (Centrum Geestelijke Gezondheidszorg) – DAGG (Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheid)

Na doorverwijzing is de intake gratis. Verdere gesprekken zijn 11€ (verminderd tarief is mogelijk voor mensen met een beperkt budget, vb. mensen die leefloon ontvangen).
Ander voordeel: multidisciplinair team (psychiater – psycholoog – sociaal werker), wat betekent dat er casusbesprekingen gebeuren en dat gekeken wordt wie de cliënt het beste kan begeleiden. Ook wanneer er hulp voor vb. kinderen nodig is, kan daarop ingespeeld worden.

Nadeel: wachtlijsten, niet in elk team een gespecialiseerde hulpverlener.

·         Huisarts of kinderarts: huisarts is niet altijd voldoende opgeleid en zou best doorverwijzen als hij merkt dat een problematiek zijn expertise te boven gaat. Een kinderarts die goed op de hoogte is van alle mogelijke consequenties bij jonge kinderen is aanbevolen. Arts kan bloedwaarden opvolgen, o.a. voor elektrolyten, glucosewaarden,…

·         Psycholoog: vb. GGGGG-schema’s (Gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag, gevolg), eetdagboek bijhouden, een brief schrijven naar de eetstoornis,…

·         Diëtist/Voedingsdeskundige: eetdagboek bespreken, tips geven wat men de komende periode eens zou kunnen uitproberen, best ook een aangepast programma (geen gewoon schema geven en dan vb. alle “lightproducten” schrappen)

·         (Medisch) Psychotherapeutisch Centrum in Leuven: psychologen (in opleiding) werken samen met de studenten-huisartsen.

·         Polikliniek, vb. in Gent of in Kortenberg (op gesprek gaan, zoals bij een psycholoog)

·         Inloophuis of Inloopmobiel

·         Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW): overkoepelende organisatie die laagdrempelige hulp aanbiedt, niet gespecialiseerd, maar kan wel een goede opstap zijn en echt op maat gemaakte hulp bieden en zoeken naar doorverwijzing. Hieronder horen o.a. JAC (Jongeren Advies Centra), Volwassenenonthaal, Slachtofferhulp, Vluchthuizen, Begeleid Zelfstandig Wonen,…

Bedenkingen:

·         Een goede mix tussen werken aan eetpatroon en werken aan onderliggende problemen (o.a. faalangst, controledwang, zwart-wit-gedachten, perfectionisme, emoties leren uiten, opkomen voor zichzelf,…) is belangrijk. Maar wat goed is voor de ene, past niet goed bij de andere.

·         Testen: Testen die peilen naar de eetstoornis worden niet vaak gebruikt. Vooral in universitaire klinieken of centra worden dergelijke testen gebruikt (o.a. voor onderzoek naar de werkzaamheid van de programma’s). Daarnaast is er wel een tendens waar te nemen dat er meer gebruik gemaakt van patiëntenfeedback en van “monitoringsystemen”. Dit zijn eigenlijk programma’s die je kan invullen om aan te duiden op welke punten er verbetering optreedt en wat je vindt van de therapie. Op die manier kan een therapeut/hulpverlener ook zijn technieken of tempo aanpassen aan de cliënt.

·         Psycholoog & diëtist: dit kan een zinvolle tandem zijn, als ze elkaar goed aanvullen. Wel is belangrijk dat ieder weet wat zijn bijdrage is en waar de job van de andere hulpverlener begint.

Residentiële hulp (opname)

Verschil met ambulante hulp:

·         Kennis is veel gespecialiseerder

·         Betere opvolging, minder “om de tuin leiden” (of voor de gek houden), wellicht ook omdat er meer contact is en er dus minder kans is om de hulpverlener om de tuin te leiden…

·         Verschillende therapievormen in één aanbod, waardoor er voor elk wat wils kan zijn.

·         Elke setting heeft andere regels over vb. of je mag kiezen wat je als broodbeleg neemt, over weegmomenten,…

·         Veel gebeurt in groep. Het kan moeilijk zijn als er grote leeftijdsverschillen zijn in de opnamegroep (vb. als je samenzit met mensen die zo oud zijn als je eigen kinderen)

2.    Ervaringsverhalen deskundig maken

In sessie 2 kregen we de opdracht om aan de slag te gaan met ons eigen ervaringsverhaal. Dit hebben we in sessie 3 besproken in groepen, waarbij andere groepsleden feedback mochten geven of extra vragen konden stellen.

Hoe kan je nu meer algemene informatie of gedeelde ervaringskennis over eetstoornissen verwerken in je persoonlijke verhaal? Want een ervaringsverhaal dat je bijvoorbeeld brengt voor een groep studenten, hulpverleners of lotgenoten, is meer dan enkel vertellen over jouw persoonlijke ervaringen. Je verweeft er ook de kennis in die we hebben opgepikt uit de verhalen van anderen of die we kennen uit onderzoeken naar eetstoornissen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de kennis uit de opleiding “Als eten een obsessie wordt”, vb. op welke leeftijd komen eetstoornissen het meest voor, hoeveel % herstelt, wat heeft de omgeving nodig, welke risicofactoren zijn er,…?

Kennis die verwerkt kan worden in een ervaringsverhaal, volgens de deelnemers:

·         De zoektocht naar de gepaste hulp verloopt moeizaam. Soms ervaren mensen dat het van het toeval afhangt, of een kwestie is van goed geluk dat je bij een goede hulpverlener terecht komt.

·         Luister naar je gevoel. Als je het gevoel hebt dat iets niet goed loopt, kaart dit dan aan of ga op zoek naar andere hulp.

·         De integratie van verschillende deelaspecten dreigt spaak te lopen. Mensen kunnen ervaren dat hulpverleners elk op hun terrein werken, maar niet met elkaar communiceren, waardoor belangrijke informatie over het hoofd gezien wordt, of waardoor er geen duidelijk “plan van aanpak” is. Andere mensen kunnen ervaren hoe vervelend het is dat hulpverleners elk vanuit hun specialiteit naar hen kijken: de ene bekijkt enkel de eetstoornis, de ander enkel de persoonlijkheidsproblemen, nog een ander enkel de financiële problemen,… Op die manier voel je je een diagnose of een etiket, en heb je het gevoel nergens als “volwaardige mens” gezien te worden.

·         Tips voor hulpverleners: duidelijk zijn (in communicatie, in afspraken, in verwachtingen,…), neem de persoon ernstig (wimpel hem niet zomaar af met zijn zorgen), probeer je voor te stellen hoe het is om op de andere stoel te zitten en vanuit een afhankelijke positie hulp te moeten vragen

·         Familiebetrokkenheid en de context betrekken is een aandachtspunt: mensen uit de context weten soms niet wat zeggen of doen (goedbedoeld) heel vervelende uitspraken (“bij mij zou het niet waar zijn”), wat heb je gemist, wat zou je graag in de plaats hebben, expliciteer wat je wel/niet verwacht,… Als familieleden draag je zorg voor de persoon met een eetstoornis. Dit betekent dat er ook heel wat vragen zijn, vb. over heel concrete situaties in de dagelijkse thuissituatie: hoe ga ik hier nu weer mee om? Anderzijds is er de neiging om familie weinig bij de behandeling te betrekken, eens mensen 18 jaar geworden zijn. Het verschil tussen minderjarige en meerderjarige kinderen is erg opvallend. Toch leunen ook volwassen kinderen vaak op hun ouders: kan er gezocht worden naar manieren waarop deze familieleden steun kunnen bieden, met het recht op privacy in het achterhoofd?

·         Algemene feiten: beginleeftijd (bij AN begint de eetstoornis gemiddeld tussen 16 en 19 jaar; BN begint gemiddeld tussen 19 en 25 jaar), duur eetstoornis (gemiddeld 7,5 jaar, spreiding tussen 6 maand en 30 jaar), 50% ervaart een herval na opname, 50% herstelt, 30% verbetert maar houdt problemen en 20% blijft langdurig ziek. Welke soort eetstoornis had je (is er eventueel een evolutie in gekomen)? Hoe wordt dit in de DSM omschreven? …

·         Psycho-educatieve elementen: vb. over onderliggende thema’s (perfectionisme, angst, zwart-wit-gedachten, schuldgevoelens,…) of over risicofactoren (vb. we weten dat er 3 grote groepen zijn, nl. biologische, psychologische en omgevingsfactoren: hoe hebben die bij jou meegespeeld in het doen ontstaan van de eetstoornis?)

·         Tips meegeven: motivatie is erg belangrijk (als je zelf niet wil, dan verandert er niets, maar motivatie kan wel wisselvallig zijn è hoe kan je gemotiveerd blijven?); herstel is een proces (het komt er niet zomaar, het gaat met vallen en opstaan, het vraagt dat je leert uit ervaringen,…)

·         Mythes ontkrachten: welke uitspraken heb je wel eens gehoord of meegemaakt die je wil tegenspreken? Vb. “eet toch gewoon een boterham meer” (het is geen kwestie van “gewoon doen”, eetstoornissen zitten veel complexer in elkaar dan dat)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten