zaterdag 13 juli 2013

Ook ervaringsdeskundige (familielied) bij eetstoornissen worden?

Op zondag 29 september 2013 organiseerde AN-BN de eerste Vlaamse Dag tegen Eetstoornissen. Al onze vrijwilligers en ervaringsdeskundigen hebben op die dag de handen uit de mouwen gestoken en het beste van zichzelf laten zien.

Heb je zelf interesse om een vormingstraject bij AN-BN te volgen?
Dan kan je jouw interesse kenbaar maken per mail. In november 2013 zullen we opstarten met een nieuwe opleiding. We hopen daarmee vooral ook mensen uit andere provincies te bereiken, zodat we ook daar met kleine zelfhulp-initiatieven kunnen starten!
Heb je zin om jouw ervaringen in te zetten om: lotgenoten te ondersteunen in hun herstelproces, ouders of partners bij te staan in hun proces, mensen te informeren over eetstoornissen,...?
Heb je zelf een eetstoornis (gehad) of ben je familie van iemand met een eetstoornis(verleden)?
Dan ben je van harte welkom om jouw interesse kenbaar te maken!

Dat kan ook via een e-mail naar els@anbn.be

Je wordt dan uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. We verwachten dat mensen met een eetstoornis door de huisarts goedkeuring krijgen om deel te nemen aan het vormingsproject en we verwachten ook dat personen met een eetstoornis en naasten zelf al een aantal stappen hebben gezet in het aanvaardings- en herstelproces. Je hoeft dus niet "volledig hersteld" te zijn, maar wie nog te diep in de eetstoornis vastzit willen we vooral aanmoedigen om eerst voor zichzelf te zorgen en op een later tijdstip opnieuw contact op te nemen.





Voorlopige planning
Sessie 1: 23/nov
Sessie 2: 30/nov
Sessie 3: 14/dec
Sessie 4: 11/jan
Sessie 5: 25/jan
Sessie 6: 8/feb
Sessie 7: 22/feb
Sessie 8: 8/mrt
Sessie 9: 22/mrt
Sessie 10: 29/mrt

vrijdag 3 mei 2013

En wat nu?!

De opleiding mag dan wel afgelopen zijn,
dat wil nog niet zeggen dat het vormingstraject al ten einde gelopen is!



De "afgestudeerden" zetten hun eerste of verdere stappen:
  • in het begeleiden van activiteiten (vb. een nieuwe praatgroep op de derde zaterdag van de maand, vb. een praatcafé voor partners),
  • in het als ervaringsdeskundige spreken voor een groep (vb. voor de behandelgroep langdurige eetstoornissen in Kortenberg),
  • in het begeleiden van forumgesprekken, chats en telefoongesprekken,
  • in het voorbereiden van de Dag tegen Eetstoornissen (vb. als "ouders van" of als "ambassadeur"),
  • in het geven van interactieve en informatieve lezingen voor KVLV (op 22 mei nog in Ingelmunster),
  • ...
Daarbij krijgen zij de kans om voordien of nadien te overleggen of te bespreken hoe de activiteit zal lopen/gelopen is. Op die manier loopt de vorming nog verder voor de rest van dit jaar, omdat mensen vooral ook leren door te "doen" en daar dan over te reflecteren en tips uit te proberen bij een volgende activiteit.

Zo doorlopen zij elke keer opnieuw een leerproces, volgens de leercyclus van Kolb:
- een ervaring opdoen
- erover reflecteren
- leerervaringen abstract maken en tips formuleren voor volgende keren
- een nieuwe ervaring opdoen en een tip uitproberen (en dan kunnen we weer opnieuw beginnen reflecteren en is de cyclus rond)



Daarnaast zullen we op regelmatige basis samenkomen.
  • Op 15 mei bereiden we samen de Dag tegen Eetstoornissen verder voor op de medewerkersbijeenkomst (waar ook altijd de gelegenheid is om dringende problemen te bespreken). Deze bijeenkomsten worden tweemaandelijks georganiseerd (met afwijkingen in de zomervakantie).
  • Op 22 juni organiseren we een intervisie, waarbij we stilstaan bij de ervaringen tot dan toe, wat loopt goed, waar wil men samen over nadenken, wat kunnen we leren van elkaar,...?
Tussendoor kunnen vrijwilligers steeds contact opnemen met de projectverantwoordelijke met hun vragen of hun verhalen. Op die manier proberen we onze vrijwilligers zo goed mogelijk te ondersteunen in het proces dat ze doormaken!

zaterdag 27 april 2013

Evaluatie


 
 
Evaluatieboom: op voorhand
 
 
Evaluatieboom: nadien
 

De opleiding werd over het algemeen als zeer positief geëvalueerd door de 9 deelnemers van deze laatste sessie.

(Gemiddelde scores op 5, met 1 = onvoldoende en 5 = zeer goed)

4,88/5         Hoe aangenaam vond je de opleiding?

4,77/5         Hoe beoordeel je de begeleiding van de opdrachten?

4,55/5         Hoe beoordeel je de begeleiding van de groepsprocessen?

4,77/5         Hoe beoordeel je de inhoud?

4,11/5         Ik heb het gevoel dat deze opleiding me heeft voorbereid op mijn taken als

                   vrijwilliger.

4,77/5         Had je het gevoel dat de tijd zinvol besteed werd?

4,63/5         Hoe beoordeel je de keuzevrijheid (sessie 5-10: zelf te kiezen)?

4,88/5         Hoe beoordeel je de begeleidende documenten (infobundel)?

4,66/5         Hoe beoordeel je de weblog als extra en externe communicatie?

4/5              Wat vond je van de locatie?

4,88/5         Voldeed de opleiding aan je verwachtingen?

5/5              Zou je anderen deze opleiding aanraden?

 

We onthouden één tip, één aandachtspunt en één “te bewaren element” voor een volgende editie van deze opleiding.

Tip (rood): bij de sessie over chatten was het zinvol geweest om een concrete opdracht mee te geven op het moment dat de groep het chatten kon uitproberen, vb. door elke groep een “rol” mee te geven, zodat er een echte simulatie van een chatgesprek gedaan kon worden.

Aandachtspunt (rood): de zetels zitten niet voor iedereen goed en zijn niet altijd zo concentratiebevorderend.

Te bewaren (geel): in de syllabus hoeft er niets te veranderen. De inhoud is goed opgebouwd, zinvolle onderwerpen, goede afwisseling tussen theorie en praktijk, gebruik van kleuren en afbeeldingen,…
 
De volgende aspecten werden als sterke punten benoemd door de groepsleden.
Begeleiding: openheid, enthousiasme, toegewijd, interactief, punctualiteit, duidelijkheid (op maat, goede aandachtsverdeling binnen de groep)
Inhoud: lay-out van de begeleidende teksten, duidelijk verstaanbare taal, essentie (geen uitgebreide theoretische uiteenzettingen, maar to the point), professioneel, aanvullingen van theorie met ervaring
Werkvormen: kleine groepjes, gebruik van gekleurde mapjes (om groepen in te delen bij de eerste sessie, zodat we niet zelf moesten kiezen), afwisseling, gebruik van mailing en van weblog, educatief verantwoord
Groepsprocessen: enthousiasme (van de groep, iedereen werkte goed mee), verbondenheid, openheid, ruimte voor inspraak, diversiteit in groepssamenstelling (de verschillende perspectieven werden als verrijkend ervaren)

Sessie 10: hulpverlening en ervaringsverhalen

1.    Hulp bij eetstoornissen
Wanneer we in gesprek gaan met personen met een eetstoornis of met familieleden of partners van personen met een eetstoornis, kan het zinvol zijn om te weten hoe hulp bij eetstoornissen in het algemeen verloopt. We hebben in sessie 6 overlopen welke hulpmogelijkheden er zijn. Zo weten we dat bij boulimia nervosa de evidence based therapie bij uitstek de cognitieve gedragstherapie is en dat bij kinderen en jongeren onder de 18 jaar de systeemtherapie goede resultaten behaalt. Toch blijken deze therapievormen niet voor iedereen tot herstel te leiden. Dit heeft o.a. te maken met de klik tussen hulpverlener en cliënt(systeem), maar ook of het gebruikte denkkader wel aansluit bij de visie van de cliënt of dat de werkwijze aansluit bij wat het tempo of de verwachtingen van de cliënt.

Persoonlijke ervaringen kunnen daarom deze algemene informatie wel wat nuanceren en verrijken. Om die reden zullen we in het eerste deel van deze sessie ervaringen uitwisselen over soorten hulpverlening en hoe dit verlopen is en ervaren werd door verschillende betrokkenen.

Ambulante hulp

·         CGG (Centrum Geestelijke Gezondheidszorg) – DAGG (Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheid)

Na doorverwijzing is de intake gratis. Verdere gesprekken zijn 11€ (verminderd tarief is mogelijk voor mensen met een beperkt budget, vb. mensen die leefloon ontvangen).
Ander voordeel: multidisciplinair team (psychiater – psycholoog – sociaal werker), wat betekent dat er casusbesprekingen gebeuren en dat gekeken wordt wie de cliënt het beste kan begeleiden. Ook wanneer er hulp voor vb. kinderen nodig is, kan daarop ingespeeld worden.

Nadeel: wachtlijsten, niet in elk team een gespecialiseerde hulpverlener.

·         Huisarts of kinderarts: huisarts is niet altijd voldoende opgeleid en zou best doorverwijzen als hij merkt dat een problematiek zijn expertise te boven gaat. Een kinderarts die goed op de hoogte is van alle mogelijke consequenties bij jonge kinderen is aanbevolen. Arts kan bloedwaarden opvolgen, o.a. voor elektrolyten, glucosewaarden,…

·         Psycholoog: vb. GGGGG-schema’s (Gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag, gevolg), eetdagboek bijhouden, een brief schrijven naar de eetstoornis,…

·         Diëtist/Voedingsdeskundige: eetdagboek bespreken, tips geven wat men de komende periode eens zou kunnen uitproberen, best ook een aangepast programma (geen gewoon schema geven en dan vb. alle “lightproducten” schrappen)

·         (Medisch) Psychotherapeutisch Centrum in Leuven: psychologen (in opleiding) werken samen met de studenten-huisartsen.

·         Polikliniek, vb. in Gent of in Kortenberg (op gesprek gaan, zoals bij een psycholoog)

·         Inloophuis of Inloopmobiel

·         Centrum Algemeen Welzijnswerk (CAW): overkoepelende organisatie die laagdrempelige hulp aanbiedt, niet gespecialiseerd, maar kan wel een goede opstap zijn en echt op maat gemaakte hulp bieden en zoeken naar doorverwijzing. Hieronder horen o.a. JAC (Jongeren Advies Centra), Volwassenenonthaal, Slachtofferhulp, Vluchthuizen, Begeleid Zelfstandig Wonen,…

Bedenkingen:

·         Een goede mix tussen werken aan eetpatroon en werken aan onderliggende problemen (o.a. faalangst, controledwang, zwart-wit-gedachten, perfectionisme, emoties leren uiten, opkomen voor zichzelf,…) is belangrijk. Maar wat goed is voor de ene, past niet goed bij de andere.

·         Testen: Testen die peilen naar de eetstoornis worden niet vaak gebruikt. Vooral in universitaire klinieken of centra worden dergelijke testen gebruikt (o.a. voor onderzoek naar de werkzaamheid van de programma’s). Daarnaast is er wel een tendens waar te nemen dat er meer gebruik gemaakt van patiëntenfeedback en van “monitoringsystemen”. Dit zijn eigenlijk programma’s die je kan invullen om aan te duiden op welke punten er verbetering optreedt en wat je vindt van de therapie. Op die manier kan een therapeut/hulpverlener ook zijn technieken of tempo aanpassen aan de cliënt.

·         Psycholoog & diëtist: dit kan een zinvolle tandem zijn, als ze elkaar goed aanvullen. Wel is belangrijk dat ieder weet wat zijn bijdrage is en waar de job van de andere hulpverlener begint.

Residentiële hulp (opname)

Verschil met ambulante hulp:

·         Kennis is veel gespecialiseerder

·         Betere opvolging, minder “om de tuin leiden” (of voor de gek houden), wellicht ook omdat er meer contact is en er dus minder kans is om de hulpverlener om de tuin te leiden…

·         Verschillende therapievormen in één aanbod, waardoor er voor elk wat wils kan zijn.

·         Elke setting heeft andere regels over vb. of je mag kiezen wat je als broodbeleg neemt, over weegmomenten,…

·         Veel gebeurt in groep. Het kan moeilijk zijn als er grote leeftijdsverschillen zijn in de opnamegroep (vb. als je samenzit met mensen die zo oud zijn als je eigen kinderen)

2.    Ervaringsverhalen deskundig maken

In sessie 2 kregen we de opdracht om aan de slag te gaan met ons eigen ervaringsverhaal. Dit hebben we in sessie 3 besproken in groepen, waarbij andere groepsleden feedback mochten geven of extra vragen konden stellen.

Hoe kan je nu meer algemene informatie of gedeelde ervaringskennis over eetstoornissen verwerken in je persoonlijke verhaal? Want een ervaringsverhaal dat je bijvoorbeeld brengt voor een groep studenten, hulpverleners of lotgenoten, is meer dan enkel vertellen over jouw persoonlijke ervaringen. Je verweeft er ook de kennis in die we hebben opgepikt uit de verhalen van anderen of die we kennen uit onderzoeken naar eetstoornissen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de kennis uit de opleiding “Als eten een obsessie wordt”, vb. op welke leeftijd komen eetstoornissen het meest voor, hoeveel % herstelt, wat heeft de omgeving nodig, welke risicofactoren zijn er,…?

Kennis die verwerkt kan worden in een ervaringsverhaal, volgens de deelnemers:

·         De zoektocht naar de gepaste hulp verloopt moeizaam. Soms ervaren mensen dat het van het toeval afhangt, of een kwestie is van goed geluk dat je bij een goede hulpverlener terecht komt.

·         Luister naar je gevoel. Als je het gevoel hebt dat iets niet goed loopt, kaart dit dan aan of ga op zoek naar andere hulp.

·         De integratie van verschillende deelaspecten dreigt spaak te lopen. Mensen kunnen ervaren dat hulpverleners elk op hun terrein werken, maar niet met elkaar communiceren, waardoor belangrijke informatie over het hoofd gezien wordt, of waardoor er geen duidelijk “plan van aanpak” is. Andere mensen kunnen ervaren hoe vervelend het is dat hulpverleners elk vanuit hun specialiteit naar hen kijken: de ene bekijkt enkel de eetstoornis, de ander enkel de persoonlijkheidsproblemen, nog een ander enkel de financiële problemen,… Op die manier voel je je een diagnose of een etiket, en heb je het gevoel nergens als “volwaardige mens” gezien te worden.

·         Tips voor hulpverleners: duidelijk zijn (in communicatie, in afspraken, in verwachtingen,…), neem de persoon ernstig (wimpel hem niet zomaar af met zijn zorgen), probeer je voor te stellen hoe het is om op de andere stoel te zitten en vanuit een afhankelijke positie hulp te moeten vragen

·         Familiebetrokkenheid en de context betrekken is een aandachtspunt: mensen uit de context weten soms niet wat zeggen of doen (goedbedoeld) heel vervelende uitspraken (“bij mij zou het niet waar zijn”), wat heb je gemist, wat zou je graag in de plaats hebben, expliciteer wat je wel/niet verwacht,… Als familieleden draag je zorg voor de persoon met een eetstoornis. Dit betekent dat er ook heel wat vragen zijn, vb. over heel concrete situaties in de dagelijkse thuissituatie: hoe ga ik hier nu weer mee om? Anderzijds is er de neiging om familie weinig bij de behandeling te betrekken, eens mensen 18 jaar geworden zijn. Het verschil tussen minderjarige en meerderjarige kinderen is erg opvallend. Toch leunen ook volwassen kinderen vaak op hun ouders: kan er gezocht worden naar manieren waarop deze familieleden steun kunnen bieden, met het recht op privacy in het achterhoofd?

·         Algemene feiten: beginleeftijd (bij AN begint de eetstoornis gemiddeld tussen 16 en 19 jaar; BN begint gemiddeld tussen 19 en 25 jaar), duur eetstoornis (gemiddeld 7,5 jaar, spreiding tussen 6 maand en 30 jaar), 50% ervaart een herval na opname, 50% herstelt, 30% verbetert maar houdt problemen en 20% blijft langdurig ziek. Welke soort eetstoornis had je (is er eventueel een evolutie in gekomen)? Hoe wordt dit in de DSM omschreven? …

·         Psycho-educatieve elementen: vb. over onderliggende thema’s (perfectionisme, angst, zwart-wit-gedachten, schuldgevoelens,…) of over risicofactoren (vb. we weten dat er 3 grote groepen zijn, nl. biologische, psychologische en omgevingsfactoren: hoe hebben die bij jou meegespeeld in het doen ontstaan van de eetstoornis?)

·         Tips meegeven: motivatie is erg belangrijk (als je zelf niet wil, dan verandert er niets, maar motivatie kan wel wisselvallig zijn è hoe kan je gemotiveerd blijven?); herstel is een proces (het komt er niet zomaar, het gaat met vallen en opstaan, het vraagt dat je leert uit ervaringen,…)

·         Mythes ontkrachten: welke uitspraken heb je wel eens gehoord of meegemaakt die je wil tegenspreken? Vb. “eet toch gewoon een boterham meer” (het is geen kwestie van “gewoon doen”, eetstoornissen zitten veel complexer in elkaar dan dat)

donderdag 18 april 2013

Sessie 9: Omgaan met de media - Ambassadeurswerking

1. OMGAAN MET DE MEDIA

Je kan de brochure hier nalezen:
Eetstoornissen in beeld gebracht - Richtlijnen voor een doordacht mediabeleid
(opgesteld met de medewerking van personen met een eetstoornis en hun familieleden)



De media worden vaak met de vinger gewezen wanneer het gaat over eetstoornissen.
Vanuit AN-BN zien we echter ook dat het communiceren over de problematiek net zo goed op een genuanceerde, onderbouwde en respectvolle manier kan gebeuren en dat we daarmee heel wat mensen kunnen bereiken. Dit kan ertoe leiden dat mensen toch sneller hulp zoeken, waardoor ze hun kansen op volledig herstel vergroten.

Wanneer eetstoornissen op een respectvolle en genuanceerde manier in beeld gebracht worden kan dit volgende positieve effecten hebben:
·         Het stigma op psychische problemen in vraag helpen stellen en doorbreken
·         Inzicht vergroten in de complexiteit van oorzaken, risico’s en gevolgen van eetstoornissen
·         De kennis van mensen vergroten, zodat signalen sneller herkend worden (= preventie)
·         De discussie over eetstoornissen op het publieke forum brengen, zodat het idee dat eetstoornissen een marginaal of futiel fenomeen zijn onderuit gehaald kan worden
·         Oproepen tot het ontwikkelen van betere en gepastere behandelingen en tot meer onderzoek
·         Contactinformatie verspreiden, zodat mensen in een zo vroeg mogelijk stadium hulp kunnen zoeken en meteen op een goede plaats opgevangen kunnen worden
·         Adviezen formuleren voor personen met een eetstoornis, hun familieleden en voor wie risico loopt op het ontwikkelen van psychische stoornissen
·         De hoopvolle boodschap helpen verspreiden dat herstel van eetstoornissen mogelijk is, dankzij goede behandeling en ondersteuning

Om journalisten en reporters te ondersteunen bij het informeren over eetstoornissen ontwikkelde AN-BN een brochure met mediarichtlijnen. Dit zijn suggesties op basis van onderzoek en op basis van ervaringen van mensen met een eetstoornis én van hun familieden. Samen hebben we dit opgesteld, om te vertellen wat voor onze doelgroepen moeilijke berichten zijn om te lezen of zien en welke boodschappen helpend kunnen zijn.



2. AMBASSADEURS

Op de Dag tegen Eetstoornissen zullen enkele Ambassadeurs zich inzetten om volgens deze richtlijnen hun ervaringsverhaal te brengen.

Ambassadeurs zijn ervaringsdeskundigen die hun ervaringen willen inzetten om niet enkel naar lotgenoten toe, maar ook naar de bredere samenleving toe te helpen bij een juiste beeldvorming over eetstoornissen.

Profiel van Ambassadeurs:
over goede mondelinge communicatievaardigheden beschikken
• jouw ervaringsverhaal op een constructieve manier kunnen inzetten
• vorderingen gemaakt hebben in jouw eigen herstelproces, zodat je enige afstand hebt ingebouwd om over je persoonlijke ervaringen te vertellen
• uit de anonimiteit willen komen om aanspreekpunt te zijn voor lotgenoten, infosessies of pers
• een basiskennis hebben van telefonische en/of mailvaardigheden
• een enthousiaste, zelfzekere uitstraling hebben
• goed voor jezelf kunnen zorgen, jezelf kunnen beschermen (afschermen) en assertief zijn zodat je kan omgaan met druk van journalisten
• mensen kunnen motiveren, vanuit je ervaringsdeskundigheid
• je voor een periode bij AN-BN willen engageren voor vrijwilligerswerk

donderdag 11 april 2013

Sessie 8: preventie bij eetstoornissen - do's and don'ts

Inleiding

Diëten lijdt niet altijd tot eetstoornissen. Toch blijkt het een belangrijke voorspellende factor te zijn, aangezien aangenomen wordt dat de meeste mensen met een eetstoornis ooit begonnen zijn met ongezonde lijnpogingen. De behandeling (= curatie) en nazorg van eetstoornissen zijn pas de laatste fasen van een heel ontwikkelingsproces. Ook voordien al zijn er mogelijkheden om de kans op het ontwikkelen van eetstoornissen te verminderen. Hier kunnen zowel preventieve acties als sensibilisering een rol bij spelen.

Sensibilisering richt zich op het gevoelig maken van de algehele bevolking, terwijl preventie zich richt op het voorkomen van problemen. Toch zien we vaak dat sensibiliseringscampagnes ook als doel hebben om problemen (vb. ongelukken in het verkeer, kindermishandeling, zelfdoding,…) te voorkomen.

1.       Wat is preventie bij eetstoornissen?

Preventie wil in het algemeen zeggen dat we doelbewuste acties ondernemen de invloed van risicofactoren terug te dringen en om te reageren wanneer er problemen ontstaan, om te vermijden dat het nog erger wordt. Eetexpert.be raadt op basis van een analyse van artikels aan om preventie van eet- en gewichtsproblemen te laten samengaan. Er bestaan twee manieren om preventie in te delen.

1.1.             Preventie volgens moment in het probleemontwikkelingsproces


De eerste manier deelt preventie in volgens het moment in het ontwikkelingsproces van problemen: primaire, secundaire en tertiaire preventie.

Primaire preventie bestaat uit acties die problemen kunnen voorkomen. Zo hingen er in vele toiletten tips voor handhygiëne om te vermijden dat je met de (vogel)griep zou besmet worden. Wat betreft eetstoornissen kunnen we denken aan het aanleren van vaardigheden en houdingen waardoor jongeren veel weerbaarder worden tegen de risico’s van eetstoornissen (vb. zelfwaardering, kritisch zijn tegenover media, copingvaardigheden, aanleren van gezond eet- en beweeggedrag,…). Je kan hier ook denken aan sensibilisering van ouders of studenten-hulpverleners over wat de signalen, risico’s, gevolgen,… van eetstoornissen zijn.

Een ander voorbeeld van een sensibiliseringscampagne en van primaire preventie is de campagne “Goed in je vel, dat voelt beter” van Minister Vandeurzen. Deze campagne zet in op het leren van de bevolking wat gezonde voeding is en wat gezond bewegen is.

Secundaire preventie wil zeggen dat men acties onderneemt om risico’s zo snel mogelijk op te sporen. Denk hierbij aan de preventie van melanomen (huidkanker) of het uitstrijkje bij vrouwen om baarmoederhalskanker vroegtijdig te kunnen opsporen. Wat betreft eetstoornissen zou je kunnen denken aan het medisch en psychologisch onderzoek dat gebeurt via de Centra voor Leerlingenbegeleiding. Ook het feit dat huisartsen en andere hulpverleners opleiding kunnen krijgen rond eetstoornissen, om ze sneller te leren herkennen, kan je onder secundaire preventie plaatsen.

Tertiaire preventie is het aanmoedigen van acties om te vermijden dat problemen opnieuw kunnen optreden. Wie een hartinfarct heeft gehad krijgt tips voor een gezondere levensstijl om te vermijden dat hij opnieuw een infarct zou krijgen. Bij eetstoornissen kan je denken aan hervalpreventie: vermijden dat iemand opnieuw in de eetstoornis hervalt, na een periode van herstel.

1.2.             Preventie volgens doelgroep

Daarnaast kunnen we ook verschillende vormen van preventie onderscheiden, afhankelijk van de doelgroep waarop de preventie zich richt: universele preventie, selectieve preventie, geïndiceerde preventie en zorg-gerelateerde preventie.
· Universele preventie

Universele preventie richt zich op de gehele bevolking, of op de hele groep jongeren in het algemeen, zonder onderscheid te maken tussen jongens en meisjes of tussen jongeren die meer of minder risico lopen. Het doel is om te vermijden dat problemen zich zullen ontwikkelen.
Goede universele preventie van eetstoornissen richt zich op het ontwikkelen van beschermende factoren. Dit zijn factoren die mensen beschermen of weerbaarder maken tegen het ontwikkelen van psychische problemen in het algemeen en eetstoornissen in het bijzonder.
Wanneer enkel psycho-educatie wordt aangeboden (Wat zijn eetstoornissen, wat zijn de signalen, risico’s etc.) blijkt dat weinig effect te hebben.  Maar we weten nu wel uit meta-analytisch onderzoek (Shaw, Stice en Becker, 2009) dat universele preventie best bestaat uit interventies die inspelen op: lichaamstevredenheid (body acceptance), de introductie van cognitieve dissonantie (wat is er eigenlijk allemaal zo “slecht” aan de mediabeelden die we dagelijks over ons heen krijgen?), het vergroten van zelfwaardering, copingvaardigheden (hoe omgaan met stress), sociale vaardigheden, emotieregulatie, het leren kennen van hulpbronnen, groeipijnen (het is normaal om onzeker te zijn), leren omgaan met groepsdruk van leeftijdsgenoten,…
Cognitieve dissonantie gaat er van uit dat als we jongeren leren om heel kritisch te kijken naar het slankheidsideaal, door argumenten tégen dit ideaal te zoeken, dat ze dan ook hun gedrag en houding zullen aanpassen.
In Vlaanderen kennen we bijvoorbeeld de vele opdrachten die ontwikkeld werden onder de naam “Op het bot”. De opdrachten kunnen gebruikt worden door leerkrachten of opvoeders. Bij elke opdracht is goed vermeld voor welke leeftijdsgroep het materiaal of de opdracht ontwikkeld is, hoeveel tijd en welk materiaal men nodig heeft en wat de doelstellingen zijn. De opdrachten richten zich op:  zelfbeeld, schoonheidsideaal en groeipijnen.
De psychologische theorie van de cognitieve dissonantie zien we o.a. terugkomen in de opdrachten rond het schoonheidsideaal, vb. Waarom denk je dat Ken en Barbie er zo uitzien? Denk je dat we beïnvloed worden door de vormen van het speelgoed waar we mee spelen? Als je een aantal tijdschriften analyseert op het soort advertenties dat er in staat, wat kan je dan zeggen over de eisen die aan jongens en meisjes gesteld worden?
Dove ontwikkelde een pakket “Goed in je vel” (vroeger BodyTalk genoemd). Dit is bedoeld voor meisjes tussen 11 en 14 jaar. Er is ook een pakket toegevoegd voor moeders en dochters tussen 8 en 11 jaar, omdat ook het inschakelen van een rolmodel zinvol kan zijn voor selectieve preventie. Bovendien blijkt ook dat het lijngedrag van moeders een groot effect heeft op de lichaamsbeleving van jonge meisjes.

· Selectieve preventie

Selectieve preventie is gericht op een doelgroep die een verhoogd risico heeft om problemen te ontwikkelen. Als we het hebben over eetstoornissen zou dat bijvoorbeeld de groep meisjes tussen 11 en 14 jaar die al heel sterk met lijngedrag bezig zijn.
Uit een meta-analyse van Stice en Shaw (2004) bleek dat preventie bij eetstoornissen de beste resultaten haalt indien: er aan selectieve preventie gedaan wordt, bij meisjes die verhoogd risico vertonen, die ouder dan 15 jaar zijn en die interactief benaderd worden. Meerdere sessies zijn aan te raden en het is af te raden om psycho-educatie te geven (geen informatie over de eetstoornis). Ook in een volgende meta-analyse spreken Shaw, Stice en Becker (2009) erover dat selectieve preventieprogramma’s bij jongeren die een hoger risico vertonen betere resultaten hebben in het vermijden van verstoord eetgedrag. Zij vermoeden dat het te maken heeft met het feit dat de deelnemers aan deze programma’s al meer gemotiveerd zijn om iets te doen aan de stress die ze ervaren rond vb. lichaamsontevredenheid of negatieve gevoelens. Ook heel wat universele preventieprogramma’s bleken positievere resultaten te halen bij jongeren die een verhoogd risico hadden.

·  Geïndiceerde preventie

Deze soort preventie richt zich niet op een groep, maar op individuele personen die een verhoogd risico vertonen. Hierbij wordt geprobeerd om via vroegtijdig ingrijpen of behandelen te voorkomen dat de problemen zich (verder) ontwikkelen.
We zouden hierbij kunnen denken aan het internetprogramma Featback: jongeren die een beginnende eetstoornis hebben kunnen hier terecht voor tips en ondersteuning om te vermijden dat ze in therapie moeten of opgenomen moeten worden. (Indien de problemen toch ernstig blijken te zijn worden deze jongeren natuurlijk wel doorverwezen voor verdere hulp.)
· Zorg-gerelateerde preventie

Deze soort preventie leunt sterk aan bij curatie (= behandeling). Het doel is hier niet genezing, maar wel om de persoon te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid, om de ziektelast te verminderen of om erger te voorkomen. We kunnen hierbij denken aan mensen met vb. diabetes die opgevolgd worden om de lasten van hun aandoening te beperken en om te vermijden dat er complicaties optreden.
Hierbij kunnen we denken aan de dagbehandeling van de langdurige eetstoornisgroep in Kortenberg. Het doel is hier niet om te werken aan het “genezen” van de eetstoornis, maar wel om de invloed van de problemen die een langdurige eetstoornis met zich meebrengen zoveel mogelijk in te dijken. Dit kan een tussenfase zijn in de weg naar volledig herstel, maar ieder kan dit op eigen tempo doen. We merken op dat het verschil tussen dit soort preventie en behandeling erg onduidelijk is.



1.3.  Wat wij geleerd hebben uit onderzoek

 
Primaire/universele preventie (voorkomen van nieuwe gevallen van eetstoornissen) richt zich best op:

-          Kritisch leren omgaan met media en mediaboodschappen

-          Leren in vraag stellen van het schoonheidsideaal

-          Extreem lijngedrag vermijden

-          Aanleren van verantwoorde voeding en beweging

-          Verkrijgen van zelfvertrouwen en een positieve lichaamsbeleving

-          Aanleren van vaardigheden om problemen op te lossen

Indien dan blijkt dat bepaalde jongeren reeds problemen vertonen op gebied van lijngedrag of lichaamsbeleving kan er voor deze specifieke groep gedacht worden aan selectieve preventie. Hierbij zou dan ingezet kunnen worden op het veranderen van hun kennis, lichaamsbeleving en (lijn)gedrag.

Als ervaringsdeskundigen is het belangrijk om erg voorzichtig te zijn met het vernoemen van gewichten. We zullen er juist erg de nadruk op leggen dat gewicht niet alles zegt als het gaat over het inschatten van de ernst van problemen. Daarnaast moeten we opletten voor de “glamourization” van eetstoornissen. Het kan niet de bedoeling zijn dat jongeren vooral de boodschap krijgen: een eetstoornis is een hulpmiddel om om te gaan met moeilijkheden. Wie het moeilijk heeft kan daarin het signaal horen dat het zoeken van controle op eetgedrag en gewicht zou “helpen”.
In het verleden werd vaak gevraagd om getuigenissen te brengen op middelbare scholen. Sinds we weten dat hierdoor ongewenste effecten kunnen optreden, is AN-BN hiermee gestopt. In 1997 verscheen een artikel dat wel wat stof deed opwaaien (Carter, e.a., 1997) toen bleek dat jongeren van 13-14 jaar juist meer lijngedrag gingen vertonen nadat ze een jaar voordien een preventieprogramma volgden dat gericht was op het verminderen lijngedrag. Ook uit andere onderzoeken bleek dat er ongewenste neveneffecten kunnen optreden wanneer preventie bij de jongeren zich focust op probleemgedragingen. Zo weten we uit vroeger onderzoek dat oude preventieprogramma’s de kennis over probleemgedrag wel vergrootten, maar dat er eigenlijk niets veranderde aan het eetgedrag van jongeren of aan hun houding tegenover het slankheidsideaal (Pearson, e.a., 2002).

Wat we wel doen is:
· leerkrachten verwijzen naar materialen waar zij zelfstandig mee aan de slag kunnen,
· aanmoedigen om op school een gezondheids- en welzijnsbeleid uit te stippelen en
· slechts op zeer specifieke vragen ingaan. Zo gaat de Inloopmobiel naar zogenaamde risicobeurzen voor jongeren uit de laatste graad van het secundair onderwijs (= ouder dan 15 jaar), waar jongeren leren waar ze terecht kunnen met verschillende problemen. Verschillende hulpverleningsinstanties stellen daar hun aanbod voor en leggen uit waarvoor jongeren en hun omgeving bij hen terecht kunnen.
· sensibilisering van de algemene bevolking door te informeren over eetstoornissen via lezingen of infosessies (“Als eten een obsessie wordt”), maar ook door met de Inloopmobiel op beurzen aanwezig te zijn en mensen kennis te laten maken met de signalen, kenmerken, oorzaken, gevolgen, soorten,… van eetstoornissen.
· Opleiding geven aan studenten-hulpverleners of –zorgverleners: over de signalen, kenmerken, risico’s, gevolgen, beleving, behandeling, hulpmogelijkheden, stand van zaken in onderzoek, ervaringen van patiënten en familieleden, zelfhulpmogelijkheden,… Bijvoorbeeld aan studenten Banaba Geestelijke Gezondheidszorg, studenten Sociale Readaptatie-wetenschappen (hoe preventief werken?), studenten verpleegkunde, studenten dieet- en voedingsleer,…
· brochure voor leerkrachten: Zit jij wel in jevel?! Te raadplegen op onze website.

Bronnen bij deze sessie:

www.datvoeltbeter.be
www.dove.be
www.ophetbot.be
www.leefsleutels.be
www.eetexpert.be (visie op preventie, voorbeelden van preventie,…)

Werkmap “Jeugd en eetstoornissen – Onderwijs- en voorlichtingsmateriaal voor het basis- en voortgezet onderwijs” (wordt niet meer gebruikt)

Werkmap Ziezo: Werkboek voor Gastdocenten – Handleiding voor het geven van gastlessen over eetstoornissen (wordt niet gebruikt door AN-BN, wel tips uit te halen: wie kan gastlessen geven, wat moet je doen bij bepaalde lastige momenten etc.)

Werkmap Ziezo: Werkboek Nazorg – Handleiding voor het begeleiden van nazorgzelfhulpgroepen voor mensen met een eetstoornis (wordt gebruikt door AN-BN voor het begeleiden van groepen)

·         Beintner I, Jacobi C, Taylor C (2012) Effects of an Internet-based prevention programme for eating disorders in the USA and Germany – a meta-analytic review. European Eating Disorders Review 20: 1-8.

·         Berger U, Sowa M, Bormann B, Brix C, Strauss B (2008) Primary prevention of eating disorders: characteristics of effective programmes and how to bring them to broader dissemination. European Eating Disorders Review 16: 173-183.

·         Forney K, Holland L, Keel P (2012) Influence of peer context on the relationship between body dissatisfaction and eating pathology in women and men. International Journal of Eating Disorders 45: 982-989.

·         Franko D, Orosan-Weine P (1998) The prevention of eating disorders: empirical, methodological, and conceptual considerations. American Psychological Association D12: 459-477.

·         Gonzalez M, Penelo E, Gutierrez T, Raich R (2011) Disordered eating prevention programme in schools: a 30-month follow-up. European Eating Disorders Review 19: 349-356.

·         Haines J, Neumark-Sztainer D (2006) Prevention of obesity and eating disorders: a consideration of shared risk factors. Health Education Research 21: 770-782.

·         Noordenbos G, Vandereycken W (2006) Preventie van eetstoornissen. Een gewichtig probleem. Mechelen: Kluwer.

·         Noordenbos G (2011) Preventie van eetstoornissen in Nederland: een reactie. Psychopraktijk 3: 3334.

·         Pearson J, Goldklang D, Striegel-Moore R (2002) Prevention of eating disorders: Challenges and opportunities. International Journal of Eating Disorders  31:233–239.

·         Scime M, Cook-Cottone C (2008) Primary prevention of eating disorders: a constructivist integration of mind and body strategies. International Journal of Eating Disorders 41: 134-142.

·         Shaw H, Stice E, Becker C (2009) Preventing Eating Disorders. Child Adolesc Psychiatrc Clin N Am. 18(1): 199-207. Link: Child Adolesc Psychiatr Clin N Am. 2009 January; 18(1): 199–207.

·         Stice E & Shaw H (2004) Eating disorder prevention programs: a meta-analytic review. Psychological Bulletin 130: 206-227.

·         Varnado-Sullivan P, Horton R (2006) Acceptability of programs for the prevention of eating disorders. Journal of clinical psychology, 62: 687-703.

·         White J (2000) The prevention of eating disorders: a review of the research on risk factors with implications for practice. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing 13:76-88.